Vorige week, de enige warme avond tot nu toe dit jaar. Ik zit met ’n vriendin in de tuin te genieten van een bakske teej.
De kinderen kunnen niet slapen. Wie zal het ze kwalijk nemen. Dus het verbaast me niks dat Middelste beneden staat (kriebelig), Jongste vervolgens om de achterdeur gluurt (zeer been), Dochter uit haar slaapkamerraam roept (kan niet slapen) en – oo…kee… – Middelste weer in de keuken verschijnt (nachtmerrie).
Net op het moment dat ik denk, dat het nu afgelopen is voor vanavond, zie ik daar Jongste weer tevoorschijn komen. Met een nogal timide stem (tikkie ongewoon voor hem), klaagt-ie over een zere enkel. Denkend aan het zere been eerder vanavond, neem ik hem op schoot, en ik vraag terwijl ik naar zijn voeten wijs: “Welke enkel schatje?”
Hij houdt zijn arm omhoog, en duidt in plaats daarvan op zijn pols.
“Aha, je arm-enkel!”
Hij knikt. En terwijl ik zijn hand en onderarm masseer, maakt de blik op zijn gezicht me een beetje wantrouwig.
“Zeg, vertel es. Deed je soms iets geks met je arm-enkel?”
Hij knikt.
“Was je soms koprollen aan het maken op je bed?”
Hij knikt.
Ik lach en doe mijn best het hem niet te laten merken.
“Nou, dat moet je maar niet meer doen dan hè?”
Hij knikt.
“Truste schatje.”
“Truste mama.”
Daar gaat-ie. Zijn arm-enkel weer in orde.