Het aantal keren dat je met de handen in het haar zit over de vraag hoe je dit of dat pedagogische issue nu weer moet oplossen, is ongetwijfeld ontelbaar.
Hoe geruststellend dat er altijd nog De Buitenstaander is, die het onveranderlijk wel weet. “Die van jou, die is zeker liever lui dan moe, net als jij vroeger”, terwijl jij je zorgen maakt over wat er aan de hand is met het joch, of: “Ik begrijp niet dat je haar weg laat komen met dát gedrag”, als je hebt te maken met elke-dag-driftbuien. Of misschien zégt-ie het niet, De Buitenstaander, maar straalt-ie wel úit dat jij het verkeerd doet.
En eerlijk gezegd: ik ben er zelf ook vaak genoeg één. (Sorry iedereen).
De uitdaging – afgezien van het oplossen van je pedagogische kwestie – ligt ‘m in het vriendelijk negeren van de Weet-Al, of je verbazing verwoorden met een welgemeend: “Och ja, zo kun je er natuurlijk óók tegenaan kijken!” Als je zover komt tenminste – meestal bedenk ik zulke superantwoorden pas lang na het gesprek.
Maar misschien ken je ook mensen die het wél snappen. Vrienden die de ontelbare momenten van verbijstering met je delen, die de frustratie of teleurstelling herkennen, en die je zelfs een hart onder de riem kunnen steken met de woorden: “Meid, je hebt geweldige kinderen.” En dat zet het allemaal in perspectief.
Die Buitenstaander, die deelt dus níet je gewéldige momenten met je kinderen. Waarvan er vaak véél meer zijn. Bovendien kan de reden voor Zijn kritiek wel eens simpelweg liggen in het feit dat hij niet het geluk had ouder te worden (alleen maar óuder), of dat hij geen ervaring heeft met kinderen (hoewel er mensen zijn bij wie het wel aangeboren lijkt), of dat-ie geleerd heeft om gevoelens in zichzelf en anderen te onderdrukken en te ontkennen.
En daar word je toch wel verdrietig van. Of blij, dat je breder hebt leren kijken natuurlijk.