Ik haat het om te discussiëren. Terwijl ik dit schrijf, hoor ik in gedachten hilarisch gelach van de overkant van de tafel. Meneer S die de tranen uit zijn ogen veegt. En ik snap waarom. Want ik kan elk klein meningsverschil in een ENORM ding veranderen. Dus: ik haat discussies!?
Toch is het waar. En waarom? Ik ben er heel slecht in.
Dat gaat dan zo: iemand heeft een Mening. Niet mijn mening, maar eentje die Honderdtachtig Graden verschilt van de mijne. Ik ben geschokt. Vervuld van ontzetting en afschuw (ik heb even wat synoniemen opgezocht zodat je ’t snapt). Hoe kan iemand zoiets denken over dit onderwerp, zulke gedachten die Totaal Afwijken van wat Goed is!?
Maar dat zeg ik niet. Ik neem me voor om kalm te blijven. Adem in. ‘Goh. Denk je dat echt?’
Ik weet dat ik nu bijzonder redelijk klink. Ik ben ervan overtuigd dat ik deze persoon kan overtuigen van zijn of haar Verkeerde Ideeën wat betreft ons topic. Ik begin mijn argumentatie. Dit gaat lukken!
Niet dus.
Ik worstel. We spreken hier wel over vage dingen hè?, niet de afmetingen van de tafel. De Waarde van de Kunsten staat hier op het spel. Of een andere intrinsieke Waarde, zoals medemenselijkheid, sociale verantwoordelijkheid, veelzijdig onderwijs, goeie zorg, tolerantie of ruimhartigheid. En al deze onderwerpen voelen als het spreken van je moedertaal. Waarom zeg je de dingen op die manier? Omdat het op een andere manier gek klinkt. Waarom ben je verplicht Dit of Dat in een samenleving te koesteren? Omdat zo’n samenleving leeg voelt zonder.
Daarom kan ik uit alle mogelijke argumenten het Beste niet kiezen. Alle cijfers waarmee ik later, als het stof is neergedaald, mijn opponent om de oren had willen slaan, blijven nu verstopt in m´n hoofd. Trouwens, voordat ik een goed-doordachte mening kan formuleren word ik al onderbroken. Tegenstanders zijn onveranderlijk snellere denkers dan ikzelf – en erger is nog dat ik weliswaar nog een paar overwegingen vóór mijn zaak weet tussen te werpen, maar dat zij er niet één van oppikken, en dat ze steeds maar dezelfde vragen in mijn brein blíjven hameren.
Voor ik het weet, zit ik vast, spartelend om tenminste overeind te blijven – waarin ik niet slaag. Ik verlies mijn kalmte. En dat beslist de strijd. Ik heb Verloren.
Zulke gevechten verlies ik. Maar aan verliezen heb ik helemaal niet zo’n hekel. Ik hou gewoon totaal niet van die nietsontziende ambitie om te winnen.
En dat, vermoed ik, is nou precies waarom we die Kunsten nodig hebben. Die gaan namelijk niet over winnen.