‘Kijk!’ Opa wandelt binnen met een grote fles. ‘Dikkopjes!’ Hij komt terug van het vissen.
Ik vind ze scháttig, dikkopjes. Zo lief! Maar in de huiskamer!? We hebben in elk geval géén vijver in de tuin. Maar het is nogal onaardig om dat tegen opa te zeggen. (Hij weet natuurlijk ook wel dat we geen vijver hebben.) En kijk toch ‘es naar ze. Ze zijn echt heel grappig. OK. Ik leg me neer bij mijn nieuwe opvoedkundige rol: voogd van deze kikkerbaby’s. En bovendien, hoe moeilijk kan het zijn? Ik voed wel drie kinderen op hè!
Hmmm. Het blijkt best moeilijk. Mijn eerste schreden op het stiefmoederlijke pad zijn beklagenswaardig. Ik kijk op internet wat we moeten doen, en improviseer daarna wat vers water (niet teveel, aangezien hun natuurlijke leefomgeving bestaat uit slootwater, wat je niet ineens moet vervangen) en een schijfje komkommer in de ook geïmproviseerde vissenkom.
Tadpoles. Photo: Cees van der Starre, www.natuur-natuurlijk.nl |
Desalniettemin zien twee van onze nieuwe huisgenoten er de volgende ochtend behoorlijk slecht uit. Niet zo levendig. Of preciezer gezegd: morsdood. Met een lepel vis ik de lijkjes uit de kom. Om de levens van de anderen te redden, vlieg ik naar de dierenwinkel om waterplanten en behoorlijk vissenvoer te halen – ik weet het niet zo net met die komkommer na het débâcle van vandaag.
Maar helaas, de volgende morgen zijn er nog veel meer dikkopjes de pijp uit. Minstens vijf, misschien wel zes of zeven dooien in het water. Ik zucht, en gebruik de lepel nog maar eens om ze uit de kom te halen. Dit wordt niks. Ik zet de kom buiten, in de veronderstelling dat de drie overgebleven kikkers-in-wording óók gedoemd zijn te sterven.
Gelukkig wacht me de volgende dag een aangename verrassing. Deze jongens of meisjes moeten wel ijzersterk zijn. Ze zien er niet alleen levend uit, maar hebben ook een uitgeslapen, alert voorkomen, waardoor ik denk dat ze het misschien wel zullen redden tot hun volwasssenheid.
Nu ik het snap, kikkervisjes verzorgen, nu merk ik dat ik het zelfs leuk begin te vinden. Mijn huisdiertjes gedragen zich prima, soms in diepe rust nietsdoend, andere keren vrolijk op en neer zwemmend met wapperende staartjes, knabbelend (of wat het dan ook is dat ze doen) aan plantjes of algen. Twee visjes zoeken meestal elkaars gezelschap, het derde verkiest de eenzaamheid. Nou ja. Je weet natuurlijk nooit of het steeds dezelfde twee zijn, die samen hokken.
Hoe we erbij komen, wie zal het zeggen, maar we kiezen de namen Spit, Spud en Bob de Bouwer voor ons drietal. Inderdaad. Waarom niet gewoon Kwik, Kwek en Kwak… Enfin. We zijn er nog niet. De drie dikkoppies zijn bijvoorbeeld hun staart nog niet kwijt. We moeten nog maar eens zien wat er gebeurt zodra ze gaan klimmen, of springen, en van vissenvoer overstappen op insecten (brrr… zou ík die dan moeten vangen…?)
Maar voorlopig ben ik dol op m’n baby’s. Zeg, ideetje: zullen we eens een vijver graven in de achtertuin?