Het is 1944. Noortje en haar vader zijn gevlucht. In Arnhem vonden hevige gevechten plaats, en de bevolking moest evacueren. Dagenlang fietsten Noortje en haar vader rond op zoek naar onderdak. Uiteindelijk zijn ze op een afgelegen boerderij aangekomen. De boer biedt hen verblijf aan in zijn huis.
De twee evacués draaien mee in het huishouden van vijf: boer Everingen, boerin (Noortje noemt haar tante Janna), en hun drie kinderen – Evert van ongeveer 12, Zusje of eigenlijk Willemientje en een meisje met Downsyndroom van vijf of zes, en Gerrit, de jongste van drie jaar. Het gezin vangt ook Theo op. Hij houdt afstand van de overige bewoners van de boerderij, niet alleen omdat hij op de vlucht is voor de Duitsers, maar ook vanwege de tuberculose waar hij aan lijdt. Later trekt de familie Wolthuis nog in, vader, moeder, en twee dochters, die ook nog een alleenstaande oudere buurvrouw meebrengen.
Ook al ligt de boerderij ver van de bewoonde wereld, het oorlogsleed gaat bepaald niet aan de bewoners van Klaphek voorbij. Een gedeserteerde Duitse soldaat komt af en toe langs voor een boterham, Duitse soldaten vorderen een stel varkens, regelmatig krijgt de boerderij bezoek van hongerende mensen die hun laatste kostbaarheden willen ruilen voor wat aardappels. Genereus delen de boer en boerin van hun relatieve overvloed.
In het geheim blijken ze ook nog een Joods gezin te helpen dat ondergedoken zit in een hol in het bos. De geboorte van een babietje aldaar, waar Noortje door toeval bij helpt, maakt op het meisje heel veel indruk, en nóg indrukwekkender is het dat zíj het babietje mag verzorgen als het uit het hol weg moet, omdat het huilen van de pasgeborene de vluchtelingen zou verraden. Helaas wordt het gezin later toch nog opgerold. Maar wonder boven wonder ontdekken de nazi´s het kindje niet; babietje Sarah is veilig.
Schrijfster Els Pelgrom vertelt het verhaal vanuit het perspectief van Noortje, maar schroomt niet om af en toe afstand te nemen van de blik van het kind en vanuit een soort warme overkoepeling in te vullen wat Noortje niet kán weten. Pelgrom verwerkte veel van haar eigen ervaringen in het boek – ze verbleef in de winter van 1944-1945 op een boerderij op de Veluwe. Misschien maakte ze ál die dingen mee die zij Noortje mee laat maken. Het lijkt allemaal wat veel in één winter: naast de hierboven beschreven gebeurtenissen, krijgt de boerderij nog te maken met inkwartiering, met een ontplofte V1 waardoor alle ruiten sneuvelen, met het overlijden van Zusje – en dan zijn er nog de dagelijkse gebeurtenissen op de boerderij, van koeien naar de wei, uitkoken van luiers, hout hakken en brood laten bakken. Maar wat weten wij er in 2013 van? En bovendien: misschien wílde Pelgrom zo compleet mogelijk zijn.
In elk geval vind ik dit maar een zeer zeer klein kritisch nootje waard. Want Pelgrom schrijft met zoveel gevoel, zo realistisch en niet-dramatisch; ik heb het boek zelf vele malen gelezen, en nu ik het voor de tweede keer voorlees, weet het me opnieuw te raken. Echt, er zijn passages die ik vooruit moet lezen om te zorgen dat ik niet geëmotioneerd raak tijdens het lezen.
Na de oorlog gaan Noortje en haar vader hun eigen weg. Noortjes vader pakt zijn werk op en neemt Noortje mee naar Amsterdam. Zodra gebleken is dat de broertjes en ouders van kleine Sarah zijn gedood door de nazi’s claimt een oom die de gruwelen wel overleefde, het kindje. Hij vertrekt met haar naar Amerika. De wrange conclusie: de tijd die Noortje doorbracht op de boerderij, blijkt de gelukkigste tijd van haar leven.
De kinderen van het Achtste Woud, Els Pelgrom, ISBN 978 90 451 0846 9, Uitgever Querido Kind, NUR 283
Misschien weet je dat ik een gepassioneerd lezer ben, vooral van kinderboeken. Ik deel graag de favorieten van m’n kinderen en mijzelf met jullie, bloglezers. Ik doe onder andere in het kader van de Nederlandse Kinderboekenweek, dit jaar van 2 tot en met 13 oktober. Lees ook mijn kinderboekenrecensies, geschreven in het kader van de Nationale Voorleesweek, het Jaar van het Voorlezen en vorige Kinderboekenweken hier en hier.