De trein is op tijd. Ik pak m’n rugzak, onderwijl het boek in m’n hand, en lees door terwijl ik de trappen afga. ’t Is best rustig, het lukt me om nergens tegenaan te botsen. Het boek is meeslepend, maar ik vergeet niet eens om uit te checken voor ik de stationshal uitloop.
Misschien haal ik de bus nog wel, mijmer ik. Er staat een snijdende wind, ik hoop dat ik geen eeuwigheid hoef te wachten.
Hij is er nog niet, maar geen vijf minuten nadat ik bij de halte aankom, glijdt de bus langs de stoeprand. De chauffeur stapt uit; hij heeft pauze. ’t Zal nog even duren voor de bus weer vertrekt, maar we mogen vast naar binnen om daar te wachten. Ik check weer in, terwijl ik verder lees. Het boek gaat over een vrouw die, jaren geleden, op vakantie was in Griekenland met een stel vriendinnen. Op de laatste avond van hun verblijf pakte de vrouw (J., toen nog een meisje) nog een paar kroegjes met haar beste vriendin, terwijl de andere vier meiden hun tent opzochten om tenminste nog een paar uur slaap te krijgen tijdens hun laatste nacht.
De twee feestnummers zoeken gezelschap van wat jongens, die net als zij álles uit de nacht willen halen. Ze vertrekken allemaal op motoren, de meisjes achterop. Ze raken elkaar kwijt omdat de motor waar J. achterop zit, veel sneller is dan de andere. Maar de lui die achterblijven krijgen een ongeluk. De beste vriendin verongelukt.
Het is zo’n aangrijpend verhaal dat ik er helemaal door in beslag ben genomen. Maar vaagjes heb ik een gevoel van iets verkeerds. Misschien aangejaagd door het boek: fietst die vrouw ergens heen, of zit ze in de bus net als ik. In elk geval begin ik me iets af te vragen: waar, denk ik, zal ik straks eens uitstappen? Hoe ben ik trouwens eigenlijk bij de bus gekomen vanochtend? Soms ga ik te voet, soms neem ik de fiets naar een halte wat verder weg – of naar m’n eigen halte als ik veel haast heb. Ik kan het me niet herinneren…
Geleidelijkaan dringt het tot me door dat ik helemaal niet met de bus ben gegaan daarstraks. Het was niet deze ochtend dat ik m’n paraplu kapot gesmeten heb omdat ik de bus nét miste, toen d-ie me inhaalde vlak vóór de halte, zodat ik de valse grijns van de chauffeur nog kon zien terwijl ik in de regen bleef staan.
Vanochtend ben ik met de fiets naar het station gegaan want er was geen bus; ik moest al voor dag en dauw en dienstregeling weg. Dat betekent dat ik nu dus helemaal niet in de bus moet zitten. Want ik ben helemaal niet met de bus gekómen…
Ik sta op, pak m’n spullen bij elkaar (en vergeet het boek niet), mompel wat, check weer uit (jammer dat dit onfortuinlijke busbezoekje me wel een euro kost), en begeef me naar de fietsenstalling. Ik denk niet dat iemand het heeft opgemerkt.