’t Is laat. Ik word wakker uit een heel diepe slaap omdat Meneer S zich zowat in bed stort. Bovendien heeft hij de deur open laten staan en de lichten op de overloop aangelaten. Sjacherijnig stap ik uit bed, en ik wankel slaapdronken naar de badkamer, knip het licht uit, doe Dochters kamerdeur dicht in het voorbijgaan, én de onze, en val terug in de nog warme kussens.
‘Je hebt Dochters deur toch niet dichtgedaan wel?’
‘Ja, waarom?’
‘Ze is ziek.’
Juist. Nu ben ik wel wakker. Ik lig te luisteren om bij het eerste alarm op te staan. Ze geeft even later weer over en vertelt dat het de derde keer al is. Daarna roept ze nog een keer, maar na half 3 is het stil, en slaapt ze ’t er hopelijk uit.
Voor ik zelf weer in slaap val, voel ik me wel een beetje schuldig dat ik niet meteen wakker ben geworden. Maar de volgende ochtend wordt dat nog veel erger, als Meneer S me vertelt:
over de vloer…
en de kast…
en de spullen die op de vloer lagen…
die hij moest schoonmaken midden in de nacht…
omdat Dochter overgaf vanuit haar bed…
een hoogslaper wel te verstaan…
Goddank dat ze naast het bed mikte. Of niet?
Ik weet haast zeker dat de meeste goeie moeders wél meteen wakker zouden zijn geworden als hun dochters van schrik en pijn zouden schreeuwen, en als hun echtgenoten met emmers water aan het rammelen waren, wat vast betekent dat ik een erbarmelijke moeder ben. Maar ik scoor dan weer punten door Meneer S wat ruimte te geven voor zijn vaderlijke liefde, toch?
En hij heeft die kamer echt goed schoongemaakt. Hij heeft alleen wat spatters op de muur over het hoofd gezien.
Nou maar hopen dat dat virus niet besmettelijk is. Want allebei de jongens slapen ook in hoogslapers… Misschien maar vast een teiltje aan hun bed monteren. Voor de zekerheid.